Krijgen we in 2006 een strenge winter ? <<<<

 

 

 

 

 

 

Onbegrepen regelmaat in voorkomen koude winters doet hoop winterliefhebbers groeien ?


vrijdag 07 januari 2005

Wat is nu de waarde van dit onderzoekje? Sceptici zullen zeggen: “weinig of niets, het zal allemaal wel toeval zijn.” Als we namelijk drie winters op rij bekijken, dan zit daar toch altijd wel een koude bij? “Was dat maar waar”, zullen de winterliefhebbers zeggen die ook weten hoe het Nederlandse klimaat in elkaar steekt. In ons land is de kans op een “vrij koude”, “normale”, “zachte” of zelfs “zeer zachte” winter vele malen groter dan de kans op een “koude” of zelfs “strenge” winter en in het verleden is het dan ook herhaaldelijk voorgekomen dat een reeks van zachte winters drie jaar of nog langer aanhield. We hoeven niet ver naar het verleden te kijken om dat te bewijzen. De laatste acht winters waren allemaal “zacht” tot “zeer zacht” op die van 2003 na, die met een Hellmanngetal van 80.1 “normaal” was. Derhalve is de kans dat we maar liefst dertien keer in een reeks van drie opeenvolgende winters steeds op een zeer koude tot strenge winter
Nog een impressie van het winterweer in 1997. De foto is genomen bij de Houtrib sluizen, één dag voor de dooi inviel.
De uitkomsten sinds 1707 zijn op zijn minst opvallend te noemen. Tellen we vanaf 2006 steeds 22.25 jaren terug, dan bleek er in álle gevallen in het jaar zélf (vijf keer) of in het jaar daarvóór (drie maal) of in het jaar daarná (vijf maal) tenminste een zeer koude winter voor te komen. Meer dan de helft van deze koude winters scoorden een Hellmanngetal van 200 punten of meer, zes winters (bijna de helft) scoorden zelfs meer dan 275 punten! De “zachtste” koude winter van deze dertien was die uit 1917 met een Hellmanngetal van 162.1, altijd nog goed voor een 47e plaats op de ranglijst van de koudste winters sinds 1707. Het gemiddelde Hellmanngetal van al deze dertien winters komt uit op een indrukwekkende 241.6 punten. Een winter met een dergelijke koudesom hebben we sinds de winter van 1963 niet meer meegemaakt. Anders gezegd: van deze dertien winters waren er vijf (zeer) koud, (1829, 1850, 1895, 1917 en 1985) twee bijna streng (1760 en 1871), drie streng (1716, 1805 en 1940) en drie zeer streng (1740, 1784 en 1963).
De laatste "elfstedenwinter" (1997) voldeed niet aan de eis van een "zeer koude" winter met minimaal 150 Hellmannpunten. Toch kwam het in december en januari hier en daar tot 20 a 21 ijsdagen op rij.
Daarvoor kwam ook de winter van 1987 met 151.5 punten net met de hakken over de sloot. Desalniettemin waren dit inderdaad flinke winters, waaruit blijkt dat de eis zo voldoende streng is gesteld. De winter van 1997 bijvoorbeeld, tijdens welke de laatste Elfstedentocht werd verreden, kwam niet aan 150 punten toe. Ook de winter van 1986, die de vóórlaatste tocht der tochten opleverde, haalde nét de 150 punten niet. Bekijken we alle 299 winters sinds 1707, dan hebben 56 winters tenminste 150 punten opgeleverd. Ongeveer één op de zes winters verliep dus zo koud, of nog kouder.
Vanaf 2006 steeds 22.25 jaren terugrekenend komen we vanaf 1707 in totaal 13 gevallen tegen. We kijken steeds naar de winter in het jaar zélf, alsmede naar de winter van het jaar daarvoor en erna. Eén van die drie winters moet dus tenminste “zeer koud” zijn, wil de theorie, waarover wordt gesproken, kloppend zijn. Hoe hoog moet het Hellmanngetal zijn om van een flink koude winter te spreken? We pakken daarvoor een rond getal en zeggen dat een winter in dat geval tenminste 150 punten moet scoren. De laatste winter die (net) aan deze eis voldeed, was de winter van 1996 met 150.5 punten.
Het droombeeld van de winterliefhebber. Een bijtende oostenwind die opsteekt en die daarmee vrieskou uit Oost-Europa naar het westen transporteert. Dit jaar blijft dat (voorlopig?) een droom...
In het laatste nummer van Meteorologia, het vakblad voor de professionele meteorologen, stond een intrigerend artikel met de titel “Easton 2006”. Het behandelde het opgetreden verschijnsel dat in het verleden steeds na ongeveer 22 jaren, een flink koude, of zelfs een strenge winter is opgetreden in ons land. Zo doortellend, zou het omstreeks 2006 weer zover zijn dat het alhier serieus zou moeten gaan winteren. In het navolgende verhaal zullen we deze materie eens nader bekijken en we doen dat aan de hand van alle Hellmanngetallen zoals die te De Bilt zijn opgetreden sinds 1706.

Het Hellmanngetal is een maat voor de hoeveelheid vorst in de winter. Hiertoe worden alle etmaalgemiddelde temperaturen, voor zover deze onder nul liggen, bij elkaar opgeteld, bij weglating van het minteken. Zo levert een dag met een gemiddelde temperatuur van -2 graden dus twee punten op. Iedere dag met een etmaaltemperatuur van nul graden of hoger, levert géén bijdrage op. In de koudste winters die we gehad hebben, kan dit getal oplopen tot boven de 300, terwijl de meest zachte winters niet eens aan tien punten toekomen. De vorige (zachte) winter kwam niet verder dan 16.8 Hellmannpunten en de huidige winter is met 11.7 punten tot dusver ook alles behalve een hoogvlieger. Gezien de weerkaarten van de komende dagen, blijft de winter voorlopig op grote afstand, maar uiteraard kan dat beeld gedurende de tweede helft van dit winterseizoen nog wijzigen. Het zal niet de eerste keer zijn dat een slappe winter in februari alsnog met een flinke vorstperiode op de proppen komt…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



 


 

 

Cornelis Easton was eigenlijk de voorloper van Jan Buisman, die al jarenlang bezig is met het reconstrueren van het klimaat van de voorbije eeuwen en wiens bevindingen bezig zijn te verschijnen in het inmiddels vier delen tellende standaardwerk “Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen.” Easton bemerkte destijds dat, hoewel (zeer) koude en strenge winters niet al te vaak voorkwamen, deze toch met een zekere regelmaat optraden. Het bleek dat steeds na 89 jaren de kans op een strenge of (zeer) koude winter groot was, sterker nog, deze periode kon zelfs opgedeeld worden in een viertal tijdvakken van 22.25 jaren, waarvoor hetzelfde gold.

 

 










 

 

 

 

In de zeer koude winter van 1985 - de laatste uit de hier besproken reeks - viel er in januari geregeld een dik pak sneeuw.

 

 

 

 

 

 





  



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 




 

 

 

 

 


 

stuiten en niet één keer een drietal zachte winters op rij aantreffen, zeer klein, ongeveer een kans van één op duizend. De bewering dat het gevonden beeld op louter toeval berust is dus net zo klein.




 



 

 

 

Niet alleen om de 21 tot 23 jaar, maar ook in sommige andere jaren haalt de winter goed uit, met als meest beruchte voorbeeld die van 1979. Deze foto is genomen in Amstelveen, op 31 december 1978, bij -10 graden.

 

 

 

 


 

Uiteraard hoeven we niet te stoppen bij het jaar 1707. Dankzij het werk van Jan Buisman is er ook al vrij veel bekend van de winters van voor deze periode, ook al werd de thermometer pas in de loop van de 17e eeuw uitgevonden. Gelukkig kan men ook zonder thermometers constateren of het vriest, of dat sneeuw blijft liggen. Gegevens van het dichtvriezen van waterwegen, waardoor de scheepvaart gestremd werd, zijn bekend vanaf de (late) middeleeuwen. Het was dan ook een koud kunstje om vanaf 1707 verder terug te tellen en zo hebben we alle jaren bekeken vanaf 1205. In totaal kon de groep van dertien winters uitgebreid worden tot een totaal van 36. Het bleek dat de herhalingstijd van rond 22 jaar ook vóór 1707 gewoon
 bleef opgaan. De winter van 1695 was “zeer streng”, die van zowel 1672 en 1649 “streng” en die van 1627 “koud”. De eerste keer dat het regeltje niet lijkt op te gaan is rond 1606. Geen van deze winters rondom dit jaar was kouder dan “normaal”, maar de winter van 1608 was wél “zeer streng”, eigenlijk één jaar te laat dus.



 






 

 

In sommige winters mogen de sneeuwliefhebbers al blij zijn als ze natte vlokken zien vallen, die amper blijven liggen...
In de 13e tot en met de 16e eeuw bleef de regel in de meeste gevallen ook gewoon opgaan. Drie maal waren er te weinig gegevens bekend om een uitspraak te doen over het karakter van de winter en nog éénmaal trad een “zeer strenge” winter één jaar te vroeg op (in 1470 in plaats van 1472). Eigenlijk is er in deze periode van vierhonderd jaar maar één geval gevonden dat de koude winter uitbleef, en dat was rond 1450. De winter van 1451 werd door Buisman namelijk als “normaal” gekenschetst, terwijl die van 1449 én 1450 als “vrij zacht” werden benoemd.

 

 




 

Met andere woorden, het lijkt dat de natuur al sinds tenminste 1205 de rare frats uithaalt dat er steeds na 21 tot 23 jaar een winter volgt die tenminste flink koud wordt. Meer dan de helft van deze winters (20 van de 36) werd zelfs “bijna streng” tot “zeer streng”. Het onbevredigde van dit beeld is echter dat we niet begrijpen welk mechanisme er achter steekt en zolang dat niet is vastgesteld, is het nog steeds mogelijk dat het beeld op toeval berust, al lijkt de kans daarop erg klein te zijn.



 





 

 

 

 

Hoe dan ook, volgens dit schema zou de huidige winter, dan wel die van 2006 of 2007 een fikse koude moeten worden. De huidige winter lijkt niet koud te worden, of er moet zich gedurende de tweede helft van dit winterseizoen nog een klein wondertje gaan voltrekken, a la winter 1956. Het zal dus afhangen van het karakter van de komende twee winters of het gevonden beeld van Easton opnieuw wordt bevestigd en aldus opnieuw discussie doet oplaaien, of dat zijn onderzoek onder in de bureaula zal verdwijnen…

 

Ook in een zeer zachte winter kan het soms flink sneeuwen, zoals vorig jaar op 26 februari.

 



 

Mocht serieus winterweer ook de komende twee jaren uitblijven, dan is er natuurlijk altijd nog de troost dat (zeer) koude en strenge winters in ons land niet uitsluitend optraden na een periode van 21 tot 23 jaar, maar ook daartussenin verliepen sommige winters flink koud. Wat er ook gebeurt, ieder jaar komen we één jaar dichterbij die eerstvolgende barre winter…

Bron: Meteorologica, jaargang 13 nr. 4, Jan Buisman - 1000 jaar weer, wind en water in de lage landen, eigen archief, Meteo Consult